Nature of Hope benadert architectuur als ecologische praktijk. Mensen staan daarin niet los van de natuur, maar zijn er een integraal onderdeel van. Maar het binaire denken waarin natuur alles is wat niet menselijk is of door mensen gemaakt, heeft een lange en dominante geschiedenis. Ter introductie van de tentoonstelling vroeg IABR daarom onderzoekers, filosofen, historici en schrijvers te reflecteren op hoe we kijken naar natuur. Elke week delen we hier een van die bijdrages, die ook in de tentoonstelling te zien zijn.
Matthew Gandy onderzoekt hoe een druifkruid, een plant die overal opkwam op braakliggende terreinen in naoorlogs Berlijn, veranderde hoe Berlijnse ecologen naar natuur keken.
Toen ik begin 2013 in de bibliotheek van het Instituut voor Ecologie van de Technische Universiteit van Berlijn werkte, zag ik toevallig een metalen archiefkast bij het raam staan. Ik was nieuwsgierig en opende een van de laden. Er zaten keurige rijen 35mm-dia’s in die voor onderwijsdoeleinden waren gebruikt en waarop in Berlijn voorkomende planten stonden. Op de houder van elke dia stond een reeks keurige handgeschreven teksten die onthulden dat de meeste foto’s waren gemaakt tijdens veldwerk dat in de jaren 1960 en 1970 was uitgevoerd. Een van de meest opvallende opnames was gemaakt door de botanicus Ursula Hennig in 1968. Er stond een plant op die bekendstaat als druifkruid (Dysphania botrys) en die groeide op een braakliggend terrein in de voormalige eilandstad West-Berlijn, in de buurt van wat nu de Potsdamerplatz is. Er is iets magisch aan de verzadigde kleuren en hyperreële scherptediepte van de kleurendia. Je kunt je voorstellen dat je het kader binnenstapt om de afbeelding beter te bekijken. In het oog springt een gele liniaal die uit de grond steekt, een kunstig geplaatst stuk wetenschappelijke apparatuur in het midden van de compositie. De kenmerkende en zeer geurige plant, die oorspronkelijk afkomstig is uit het Middellandse Zeegebied, wist zich in de nasleep van de verwoestingen van de oorlogstijd snel over de met puin bezaaide locaties te verspreiden. Berlijnse ecologen zagen Dysphania botrys als cruciaal voor de studie van de zogenaamde Brachen of braakliggende locaties die in de naoorlogse periode het brandpunt van intense culturele en wetenschappelijke belangstelling vormden. In 1971 publiceerde een botanisch tijdschrift zelfs een speciaal nummer dat alleen aan deze soort was gewijd. Dysphania botrys speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de zogenaamde grootstedelijke ecologiën, die uit soorten van over de hele wereld bestaan. Voor de Berlijnse stadsplantkundigen betekende de fascinatie voor ongewone biotopen ook een breuk met de eerdere nadruk op ‘inheemse ecologieën’ in de vegetatiewetenschap, die was overgeslagen in xenofobe angst. Deze nieuwe vorm van stadsecologie vierde en respecteerde de complexiteit van de stadsnatuur, inclusief de vele sporen van de wereldgeschiedenis die op elke straathoek te ontdekken waren. In de afgelopen jaren is de Berlijnse Dysphania botrys steeds zeldzamer geworden: de meeste voormalige Brachen of braakliggende terreinen zijn nu bebouwd.
Toen ik in de zomer van 2015, tijdens het filmen van mijn documentaire Natura Urbana: the Brachen of Berlin, probeerde de plant te vinden, vond ik de soort slechts bij toeval op een parkeerplaats, met hulp van botanicus Birgit Seitz. Tegenwoordig zijn de meeste met ruderale ecologieën geassocieerde botanische wonderlandschappen verdwenen. Het is misschien ironisch dat we de Brachense esthetiek nu terugzien in een aantal prijswinnende ontwerpen voor nieuwe parken in de stad. Ecologie, herinneringen en openbare ruimte zijn daar gecombineerd tot een visueel tafereel dat deze ongewone aspecten van de stadsgeschiedenis in stand houdt.