Reflect

Jane Mah Hutton - Reciprocal Landscapes

Reciprocal Landscapes door Jane Mah Hutton. Foto: Jacqueline Fuijkschot

Nature of Hope benadert architectuur als ecologische praktijk. Mensen staan daarin niet los van de natuur, maar zijn er een integraal onderdeel van. Maar het binaire denken waarin natuur alles is wat niet menselijk is of door mensen gemaakt, heeft een lange en dominante geschiedenis. Ter introductie van de tentoonstelling vroeg IABR daarom onderzoekers, filosofen, historici en schrijvers te reflecteren op hoe we kijken naar natuur. Elke week delen we hier een van die bijdrages, die ook in de tentoonstelling te zien zijn. 

Jane Mah Hutton reflecteert op de onzichtbare effecten die bouwen één plek, ergens anders heeft.  

Wat heeft constructie op de ene locatie te maken met veranderingen die plaatsvinden op een andere? Bij alle ontwerp- en constructiewerkzaamheden worden bouwmaterialen van de ene locatie naar de andere verplaatst en daar in elkaar gezet. Die materialen – of het nu timmerhout, meststoffen, steen of staal betreft – zijn handelswaar die met een bepaalde bedoeling gekocht en verkocht worden. Hun status als handelswaar betekent dat ze onderling verwisselbaar zijn en in feite geen eigen plaats hebben. Maar materialen zijn meer dan handelswaar: het zijn fragmenten van leefgebieden, cultuurlandschappen, gesteenten, mineralen, wezens en bossen. Ze worden gevormd en bewogen door mensenhanden, zijn de bestaansmiddelen en de landschappen waarin mensen leven. Materialen die worden verkocht hebben een bepaalde vorm en afmeting, maar die vorm en afmeting vertegenwoordigen slechts één van de vele samenstellingen en configuraties waarin dat materiaal zich tijdens zijn bestaan kan bevinden. Wat als we materialen niet zouden beschouwen als producten of goederen met één enkel doel, maar in plaats daarvan als voortdurend veranderende materie die afkomstig is van en terugkeert naar het land? 

Het uiteenzetten van de bron en productie van materialen kan een desoriënterende en ontmoedigende ervaring zijn. Het is moeilijk om een vurenhouten balk van 5 bij 10 cm als onderdeel van een bos of plantage te zien. Het is bijna onmogelijk om de arbeidsomstandigheden van de werkers die één enkele ertssoort winnen uit een complexe legering te destilleren. Het is lastig om de culturele betekenis van een gebied dat gekoloniseerd is voor mijnbouw of vastgoedontwikkeling te begrijpen. Hoe kan het begrijpen van deze zogenaamde externe effecten van ontwikkeling een materiële praktijk ondersteunen die solidair is met mensen, andere soorten en landschappen elders? Welke landverhoudingen willen we waarderen en welke materiële productiewijze past bij die waardering? Wat voor materiële praktijken zouden gemeenschappen kunnen ondersteunen die zorg dragen voor land of die inheemse soevereiniteit versterken? Wat zouden de kosten hiervan zijn; wat zouden we ervoor moeten loslaten? Hoe kan het werken met bestaande materialen de druk om nieuwe materialen te winnen, wegnemen? Hoe kunnen we uit ontwerp, deconstructie en zorgvuldig materiaalgebruik respect laten spreken voor eerder gewonnen materialen en hun beladen geschiedenissen?