Reflect

Marinke Steenhuis - Kaart der woeste gronden in Nederland

Kaart van de woeste gronden in Nederland uit 1892, bewerkt door boerenzoon en hoogleraar Economische Geografie Hendrik Blink (1952-1931) en uitgegeven door de Nederlandsche Heidemaatschappij, een publiek-private samenwerking voor de ontginning van de woeste (zand)gronden van Nederland. De kaart diende om aan te tonen hoeveel areaal woeste grond er lag te ‘wachten’ om profijtelijk gemaakt te worden. Bron: University Library, Vrije Universiteit (VU), Amsterdam. Beeldbank cartografisch materiaal [VU map collection] https://vu.contentdm.oclc.org/digital/collection/krt/id/4875/rec/1

Nature of Hope benadert architectuur als ecologische praktijk. Mensen staan daarin niet los van de natuur, maar zijn er een integraal onderdeel van. Maar het binaire denken waarin natuur alles is wat niet menselijk is of door mensen gemaakt, heeft een lange en dominante geschiedenis. Ter introductie van de tentoonstelling vroeg IABR daarom onderzoekers, filosofen, historici en schrijvers te reflecteren op hoe we kijken naar natuur. Elke week delen we hier een van die bijdrages, die ook in de tentoonstelling te zien zijn. 

Marinke Steenhuis neemt ons mee naar de oorzaak van dualistisch denken in het Nederlandse cultuurlandschap.

Eeuwenlang gold er een duidelijke orde in het grondgebruik van de zandgronden van Noordwest-Europa. Mest voor op de essen werd geproduceerd door schapen op de collectieve agrarische heidegronden. De verenigde boerenorganisatie werd ‘de marke’ genoemd; haar leden hielpen elkaar bij de oogst en toonden noaberplicht bij geboorte, ziekte, overlijden en natuurrampen. Het landbouwsysteem was limitatief; water en bodem waren sturend en elk onderdeel van het cultuurlandschap werd benut. Het begrip natuur bestond niet.   

Vanaf 1850 veranderde dit evenwicht volledig. De arme zandgronden moesten profijtelijker gemaakt en verdeeld worden, een gedachte die uiteindelijk wettelijke grondslag kreeg in de Markewetten van 1886. Boeren organiseerden vanuit de marke zelf de verdeling. Kapitaalkrachtige families en nieuw opgerichte natuurorganisaties uit de steden kochten grote delen van de heidegronden om er bos te planten en landgoederen te stichten waarmee zij – onder de Natuurschoonwet 1928 – fiscaal voordeel genoten. De Veluwe, de Sallandse Heuvelrug, de Oisterwijkse Bossen en Vennen of het Goois Natuurreservaat: het zijn allemaal voormalige collectieve eigendommen van boeren. In de publieke perceptie van rond 1900 werden deze gebieden van woest tot waardevol; de salonfähige schilderijen van de Haagse School versterkten dat beeld. De beleidscategorie ‘natuur’, die behouden moest worden, was geboren.   

Anderhalve eeuw lang gold het adagium van fysieke en beleidsmatige groei voor zowel het landbouw- als het natuurbeleid. In boerengemeenschappen is het gevoel van verlies van zelfregie over het integrale agrarische cultuurlandschap nog sterk aanwezig. Zij voelen zich vervreemd van hun eigen, ooit collectieve, gronden en werken ‘om de natuurgebieden heen’. Bij de natuurorganisaties denkt men juist vanuit de natuurgebieden en bestaan zorgen om verlies van biodiversiteit. Ziedaar de historische verklaring voor de zo schadelijke polarisatie tussen landbouw en natuur.  

In de gebiedseigen aanpak, zoals ontwikkeld door SteenhuisMeurs, worden de systeem- en leefwereld bij elkaar gebracht vanuit een veelheid aan (archief)bronnen en gesprekken met landbouw- en natuurpartijen. Bewustwording van de essentiële mechanismes en eigenschappen in een gebied veranderen de omgang tussen agrariërs, ambtenaren en natuurbeheerders. Stagnatie en wantrouwen maken plaats voor erkenning, trots en inzicht – met een enorme verzachting van het proces tot gevolg. Het gebiedseigen proces is de sleutel tot een nieuwe toekomst – met respect voor elkaars oorsprong, tijdshorizon en historische verbondenheid.